Hoe de stad bestuurd werd

Zo was het vroeger
Zo werd het later

Zo was het vroeger

Door het ontstaan van de stad als nieuw concept groeide in de Middeleeuwen ook de vraag naar een eigen bestuur en een aangepaste rechtspraak. Rond 1150 beschikten alle Brabantse steden over een eigen schepenbank waarin burgers zetelden die instonden voor de rechtspraak. Voor het bestuur duidden zij zelf een raad van gezworenen aan. Tijdens het ancien regime bestond er geen scheiding van machten. De vertegenwoordigers van de bestuurlijke instellingen vertegenwoordigden zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechterlijke macht. Het kluwen van bevoegdheden waarover de plaatselijke machthebbers beschikten leek dan ook vaak onontwarbaar.

De inbreng van de hertog

Om de belangen van de vorst te verdedigen werden in de belangrijkste steden ook hertogelijke instellingen in het leven geroepen. Zij stonden voornamelijk in voor het innen van de belastingen en het instellen van gerechtelijke vervolging bij misdrijven. In Tienen waren dit de hoofdmeierij en de tolkamer.

In de 12de en het begin van de 13de eeuw werd het hertogdom Brabant opgesplitst in zes districten. Hertog Hendrik I lag grotendeels aan de basis van deze indeling.  Aan het hoofd van elke entiteit stond een ambtenaar die oorspronkelijk gerekruteerd werd uit de directe omgeving van de hertog. Later werd hij gekozen uit de plaatselijke adel of het stadspatriciaat. In Vlaanderen werd de vorstelijke vertegenwoordiger algemeen aangeduid als baljuw. In Brabant had deze naam weinig bijval. Alleen Nijvel kende een baljuw, de overige districten werden geleid door een amman (Brussel), een meier (Leuven, Tienen, 's Hertogenbosch) of een schout (Antwerpen). De zes districten of hoofdomschrijvingen bestonden uit een aantal dorpen dat gegroepeerd was rond een ‘hoofdstad’. De hoofdmeierij Tienen was op haar beurt onderverdeeld in vier ondergeschikte entiteiten die men eveneens met de benaming meierij aanduidde. Dit waren Zoutleeuw, Halen, Kumtich en de meierij van de Gete.

De middeleeuwse meier of hoofdmeier was de plaatsvervanger van de landsheer in het hem toegewezen territorium. Hij oefende de vorstelijke macht uit op regionaal gebied en bezat administratieve, militaire en rechterlijke functies. Bij alle publieke ceremonies ging hij de stadsmagistraat vooraf. Als rechtstreekse vertegenwoordiger van de vorst zorgde hij voor de doorstroming van de verordeningen van het centrale naar het plaatselijke niveau. Op rechterlijk gebied was hij de maner van de schepenbank. Hij zat de schepenbank voor en spoorde de plaatselijke gerechtsdienaren aan om recht te spreken. De hoofdmeier stond ook in voor de arrestatie van de beschuldigden en de uitvoering van het vonnis. De militaire opdracht van de hoofdmeier was vrij belangrijk. Hij voerde niet alleen de plaatselijke legerbenden en stadsmilities aan, hij was ook verantwoordelijk voor de openbare orde en de veiligheid. Daarnaast stond hij in voor de wapen- en heerschouwingen en verleende af en toe assistentie bij belastingsinning.

De luitenant-meier was de adjunct van de hoofdmeier. Hij werd op zijn beurt bijgestaan door de vorsters of praters. Zij werden net als de hoofdmeier rechtstreeks door de vorst benoemd en moesten toezicht houden op de uitvoering van de bevelen van de hoofdmeier. De handhaving van de openbare orde rustte in hun handen.

De tolkamer was de tweede hertogelijke instelling. Zij speelde een zeer belangrijke rol in het hertogelijke bestuur. Haar bevoegdheid strekte zich naast de stad Tienen ook uit over de steden en gebieden van Aarschot, Zichem, Diest en Jodoigne. Aan het hoofd van de tolkamer stond de rentmeester van de domeinen. Hij werd in zijn functie bijgestaan door de gesworen erflaeten of gesworen coopluyden. De tolkamer inde de tollen en accijnzen op koopwaren en goederen en regelde, als tegenprestatie, het onderhoud van openbare wegen, rivieren, bruggen enz. De rentmeester hield ook toezicht op de betaling van de vorstelijke renten en cijnzen. Als rechtbank was de tolkamer bevoegd in handelsgeschillen. Het tribunaal van de tolkamer had als taak het vorstelijke domein te behoeden van alle mogelijke inbreuken en verdedigde de domaniale rechten van de vorst op regionaal vlak.

Het stadsbestuur

Het eigenlijke bestuur van de stad werd voor het eerst in januari 1478 vastgelegd door Maria van Bourgondië en haar gemaal Maximiliaan van Oostenrijk. Dit charter geeft ons voor het eerst een gedetailleerd overzicht van de samenstelling en de organisatie van het Tiense stadsbestuur tijdens de Middeleeuwen.

Twee stadsraden verzekerden het bestuur. De binnenraad of magistraat bestond uit twee burgemeesters, zeven schepenen en acht raadsleden. De buitenraad was eveneens samengesteld uit acht afgevaardigden die rechtstreeks uit de ambachten gerekruteerd werden. De leden van de binnenraad of magistraat bezaten zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechterlijke macht. Voor het treffen van buitengewone maatregelen diende de magistraat steeds de buitenraad te raadplegen. De magistraat benoemde tevens het stadspersoneel. De pensionaris en de secretaris waren de belangrijkste stadsambtenaren. Zij werden voor het leven aangesteld.

Wat de aanstelling van het stadsbestuur betreft speelden de ambachten, die verenigd waren in de ‘Acht Naties’, een toonaangevende rol. Elk jaar, acht dagen voor het feest van St. Jan de Doper, duidde elke natie zijn afgevaardigde aan. De acht gekozenen verenigden zich op het stadhuis en stelden een dubbele lijst van kandidaten samen. Uit deze lijst werd uiteindelijk de magistraat gekozen. De acht afgevaardigden der ambachten stonden ook rechtstreeks in voor de benoeming van de raadsleden van de binnenraad. Ondanks het feit dat het belang van de lakennijverheid in de loop van de 15de eeuw wegkwijnde, wist de gilde van de draperie zich op politiek vlak  te handhaven. Samen met de kruisboogschutters, de handboogschutters en de kolveniers vormde zij de ‘Vier Leden van Tienen’, die in de loop van de Nieuwe Tijd de bevoegdheden van de middeleeuwse ‘Acht Naties’ overnamen. Tot aan de Franse revolutie zouden deze instellingen de plaatselijke politiek blijven domineren.

De plaatselijke rechtspraak

SchapenDe middeleeuwse rechtspraak was verdeeld over de hertogelijke en de stedelijke instellingen.

De schepenbank van Tienen was bevoegd in burgerlijke en criminele materie, de audiëntie van de burgemeesters en de raad behandelde alle gevallen van burgerlijke en criminele rechtspraak  waar de beschuldigde als burger (poorter) van de stad niet de uitdrukkelijke wens uitsprak om voor de schepenbank te verschijnen, de tolkamer was bevoegd in handelsgeschillen en de gilde van de draperie controleerde de maten en gewichten en beslechtte alle geschillen hieromtrent.

Elke maandag werden de stadszaken door de voltallige magistraat, bestaande uit burgemeester, schepenen en raadsleden, behandeld. Op woensdag zetelden de rechtbank voor de burgers van de stad. Op vrijdag werd recht gesproken voor de omwonenden en niet-Tienenaars. De schepenbank was in eerste aanleg bevoegd voor burgerlijke zaken en in eerste en laatste instantie voor strafrechterlijke kwesties. In criminele zaken was tegen haar vonnis geen beroep meer mogelijk. Bovendien bezat zij meestal het halsrecht waardoor zij doodstraffen kon uitspreken. De (hoofd)meier stond in voor de uitvoering hiervan.

De costuymen of het gewoonterecht vormde de basis van de middeleeuwse rechtspraak. Deze rechtsregels werden oorspronkelijk mondeling overgeleverd. Indien er twijfel bestond over de toepassing of de interpretatie trokken de leden van de schepenbank op ‘hoofdvaart’ naar een belangrijkere rechtbank. Bedoeling was om hier om raad te vragen. De meeste schepenbanken hadden vaste hoofdrechtbanken waar zij ‘ten hoofde’ gingen. In de loop van de eeuwen namen de vorstelijke justitieraden deze functie over. Zij werden de vaste hoofdrechtbanken voor de stedelijke schepenbanken.

Zo werd het later

Na de Franse revolutie werd een totaal nieuw politiek en sociaal bestel in het leven geroepen. Toch waren de lokale gevolgen niet zo ingrijpend als aanvankelijk gedacht. In het begin kwamen de talrijke wisselingen van bestuur de stevigheid van het regime zeker niet ten goede. Vooral in 1793 ondervonden de Fransen te Tienen een hardnekkige weerstand bij het samenstellen van een nieuw bestuur. Wederzijdse achterdocht ondermijnde de bereidheid om met elkaar in zee te gaan. Het feit dat de bestuursfuncties niet langer bezoldigd waren en de beleidsmensen aan meer persoonlijke risico's werden blootgesteld, schrikte potentiële kandidaten af. Daarnaast nam het aantal beleidstaken dat bovendien diende uitgevoerd te worden met een quasi lege stadskas aanzienlijk toe. Na 1800 leek deze toestand enigszins gestabiliseerd en keerde men naar de oude gewoonten terug. Vanaf het jaar V werd een soort democratische verkiezing ingesteld waardoor een college van kiesgerechtigden de gemeenteraad of assemblée primaire kon samenstellen. In de praktijk kwam het erop neer dat door de overheid uit de honderd hoogst aangeslagen belastingbetalers gerekruteerd werd. Ondanks nieuwe principes van vrijheid en gelijkheid bleef men bijgevolg vaak uit de oude vijver vissen. Zelfs edellieden en grondeigenaren die voordien bestuursfuncties hadden uitgeoefend werden, alle revolutionaire principes ten spijt, niet uit de nieuwe gemeenteraden geweerd.

Bij het intreden van het Hollands bewind in 1815, toen er zich opnieuw een radicale politieke verschuiving voordeed, bleef de algemene teneur van de Franse tijd gehandhaafd. In de meeste gevallen zette het kleine clubje van gekozenen hun functies gewoon verder. Na de Belgische onafhankelijkheid kwam hier verandering in. Een nieuw bestuur werd gevormd en bepaalde namen verdwenen resoluut uit de lijsten der gekozenen.

Op vrijdag 22 oktober 1830 werden verkiezingen georganiseerd voor de samenstelling van een nieuwe gemeenteraad. Deze raad zou bestaan uit een burgemeester, 2 schepenen en 9 raadsleden. Het kiesbureau werd gevormd door de twaalf hoogste belastingplichtigen van de stad en voorgezeten door de ouderdomsdeken Jean François Renson. Tachtig stembiljetten werden door de voorzitter geopend en voorgelezen. Tijdens de twee stemronden kwam François Van Dormael als winnaar uit de bus. Hij werd de eerste burgemeester van het onafhankelijke België en zou deze functie tot 5 oktober 1848 uitoefenen. De olieslager Jean Adrien Maes en de rentenier Trudo Deluesemans werden schepenen. Verder bestond de raad uit Louis Blyckaerts, Jean-Baptiste Vandermonde, Louis Koeckelkoren, Egide Vanderschilde, Servais Rondas, Henri Marneff, Joseph Vinckenbosch, Jean Vanherberghen-Hamoir en Pierre Dewilde.

Contact