Historiek van de 3 tumuli

Drie 'tommen' op een rij
Langs de weg
Van ver zichtbaar
Schatgraverij
Marcus Probius Burrus
Herbruikt familiegraf?
Unieke begraafplaats
Tiense trots
Monument van nationaal belang
Rustgevend park
Een roemrijk verleden
Gemaakt om te imponeren
Verstoring van het landschap
De toekomst

Drie ‘tommen’ op een rij

Gedurende bijna tweeduizend jaar hebben de Gallo-Romeinse tumuli van Grimde de Tienenaars en talrijke voorbijgangers gefascineerd. Iedereen die vanuit oostelijke richting Tienen naderde kon er gewoon niet naast kijken. Hoewel ze nu de oudste en enigste bovengrondse overblijfselen van het Gallo-Romeinse verleden van de stad zijn, vormden zij vroeger geen alleenstaand feit. We hebben immers weet van een dertigtal grafheuvels in de directe omgeving van Tienen, de meeste ook in groepen van drie. Zij zijn meestal alleen nog uit archiefteksten bekend. Door erosie en menselijke activiteiten zijn de heuvels verdwenen. De grafkamers bevinden zich nog wel onder de grond. Zo werd er in 1951 bij rioleringswerken in de De Brouwerstraat een grafkamer met een loden koffertje met crematieresten en een set van prachtige bronzen grafgiften ontdekt. De resten van een andere grafkamer kwamen in de zomer van 2002 aan het Grijpenveld aan het licht. De manier waarop de archeologische opgraving toen uitgevoerd werd, leidde trouwens tot belangrijke nieuwe inzichten. De inhoud van beide tumuli bevindt zich in museum ‘het Toreke’.

Langs de weg

De monumentale heuvels bevonden zich naast de Romeinse heirbaan van Keulen naar Boulogne-sur-Mer, een van de  belangrijkste verkeersaders in het noordwesten van het Romeinse Rijk. Tot ver in de 20ste eeuw bleef deze baan trouwens de meest importante verbindingsweg tussen het oosten van Europa en de Noordzee.

De aanleg van een infiltratiegracht op het nabijgelegen bedrijventerrein van Haspagro aan de St.-Truidensesteenweg leverde  sporen van de oude heirbaan op.  Toponymisch onderzoek in combinatie met cartografisch ondersteuning leverde een hypothetische reconstructie van het tracé op. Volgens de reconstructie liep de baan van Tienen over Grimde en Hakendover, richting Overhespen en Tongeren. Deze hypothese werd door de laatste opgravingen bevestigd. De huidige St.-Truidensesteenweg, die onder het bewind van de Oostenrijks Habsburgse keizer Karel VI werd aangelegd, volgt grotendeels de oude route .

Van ver zichtbaar

De ligging aan de rand van een zachte helling maakt de plek zeer zichtbaar in het landschap en daardoor ook uiterst geschikt voor de aanleg van een landmark. Door de resultaten van het laatste archeologische  onderzoek mogen we met zekerheid stellen dat de site een drieduizend jaar oude begraafplaats is, waarvan de oorspronkelijk functie nooit uit het collectieve geheugen verdween.

Verschillende eeuwenoude volkse verhalen deden trouwens de ronde over het ontstaan van de heuvels. In 1606 vermeldde de kroniekschrijver Jean Baptist Gramaye  de drie tumuli gelegen aan de P(o)rte Hakendoveliensi als 3. tumbae ubi 3. virgines sepultas fama Tenet. Hiermee verwijst hij naar het oude  verhaal dat beweerde dat de drie maagden, die aan de basis lagen van de stichting van de kerk van Hakendover en volgens dezelfde legende afstamden van keizer Augustus, hier hun laatste rustplaats vonden. In het volksgeloof dwaalden de geesten van Blanche, Claire en Candide bij nacht rond de heuvels, genoeg om malafide personen op een afstand te houden.

Uiteraard prikkelde de aanwezigheid van de imposante grafheuvels ook de nieuwsgierigheid van voorbijtrekkende legerbenden. Om de oorlogsbuit aan te dikken werd er dan ook af en toe aan schatgraverij gedaan.

Schatgraverij?

Lang werden de mysterieuze heuvels toegeschreven aan de Galliërs of Kelten. Pas in de 19de eeuw raakte men overtuigd van hun Romeinse origine.

De eerste melding van graafwerken in de tumuli van Grimde werd geleverd door Franquet, een Franse ingenieur in het leger van Lodewijk XV die onder rechtstreeks bevel stond van Maurits van Saksen (1696-1750), maarschalk van Frankrijk.  In zijn Journal de campagnes de 1741-1748, meldt hij dat soldaten in 1748  in eenvan de drie tumuli een horizontale gang uitgroeven, dwars door het centrum van het heuvellichaam. Als enige archeologischevondst werd een pot met ‘kippenbeenderen’ vermeld, vermoedelijke crematieresten. Het verslag meldt echter niet in welke tumulus de onderzoeken plaatsvonden.

De eerste wetenschappelijke interesse kwam er op het einde van de 18de eeuw. Het plan om de tumuli van Grimde te exploreren ontsproot aan het brein van François-Gabriël-Joseph du Chasteler, voorzitter van de in 1772 gestichte Académie Impériale et Royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles. Du Chasteler stuurde zijn bibliothecaris Philippe Baert erop uit om de zaak ter plaatse te regelen. Hij maakte een afspraak met de Tiense stadssecretaris Jean Lambert de Wouters d’Oplinter-Bouchout en gaf hem de opdracht om de heuvels te onderzoeken. Waarschijnlijk gooide de Brabantse omwenteling roet in het eten. De geplande opgravingen gingen niet door.

In de nasleep van de verschillende revoltes die in deze periode het land teisteren, kreeg de toenmalige heer van Goetsenhoven, Charles François Godfriaux, de toestemming om aan de tumuli bakstenen te winnen. Het stadsbestuur verleende hem de toestemming om alleen de grond rond de heuvels te gebruiken. Het werd hem verder ten strengste verboden om aan de heuvels te raken. Bovendien moest de afgegraven grond door nieuwe vervangen worden. De winning was gepland voor 1794 en 1795 en werd daadwerkelijk uitgevoerd. De meest recente opgravingen hebben dit aangetoond.

Pas in juni 1813 werd de  geplande opgraving uitgevoerd. Ondertussen was het regime veranderd en waren er nieuwe belangen aan de orde. Initiatiefnemer was de Franse graaf Nicolas-Louis François de Neufchâteau. Het feit dat een man van een dergelijk kaliber en status zich om de Tiense tumuli bekommerde, getuigt van het belang dat men aan dit monument hechtte. De opgravingen gebeurden onder het toeziend oog van stadsarchitect Philippe Robbiets  en spitsten zich toe op de middelste heuvel. 

In 1892 voerde baron Alfred de Loë de eerste wetenschappelijke exploratie uit. Dit gebeurde in opdracht van  de Société d’Archéologie de Bruxelles.  De westelijke tumulus leverde zoals gezegd  een rijke grafinhoud, bestaande uit juwelen, crematieresten en andere grote en kleine grafgiften op. Onder de oostelijke tumulus bevond zich een grote houten grafkamer met crematieresten, gebroken grafgiften en het eerder vermelde gouden staafje.

Het plaatselijke Weldadigheidsbureel, dat toen eigenaar van de site was, was op de hoogte van het belang van de vondsten, maar deed geen enkele moeite om de grafvondsten in eigen stad te houden. Alleen de geldelijke waarde van de stukken leek de bestuurders te bekoren. Om de kas van het bureel te spijzen werd op 27 september 1894 een openbare verkoop georganiseerd. Gelukkig was de Belgische Staat wel geïnteresseerd, waardoor de meeste voorwerpen in de verzameling van het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis van Brussel terecht kwamen. De vraagprijs voor de unieke camee en de ring ging de financiële middelen van het Brusselse musea te boven.

Zij werden uiteindelijk aangekocht door de kapitaalkrachtige Parijse bankier baron Edmond de Rothschild (uiterst links op de foto) en verdwenen voor meer dan honderd jaar in de duistere nevelen van het privaatbezit. Over het verdere lot van de topstukken deden in Tienen de wildste verhalen de ronde waarin de nazi’s een prominente rol speelden. In deze verhalen zat trouwens een grond van waarheid, want zowel veldmaarschalk von Göring als de Amerikaanse Monuments men speelden een rol bij de verdwijning en de terugkeer van de juwelen. De deelname aan de Monumentenstrijd in 2006 wekte opnieuw de nieuwsgierigheid en het verhaal werd anno 2007 met succes afgerond: de topstukken werden in Engeland gespot. Zij bevinden zich nog steeds in Waddesdon Manor,  het vroegere kasteel van de familie Rothschild, dat nu deel uitmaakt van de Engelse National Trust. De herkomst van de juwelen was ook hier onbekend. Wegens hun hoge kwaliteit meende men te doen te hebben met stukken uit een door de familie Rothschild gefinancierde opgraving in het vroegere Palestina. Groot was dan ook de verbazing toen bleek dat ze uit Tienen kwamen.

Marcus Probius Burrus

Sinds de opgravingen van 1892 kennen we de identiteit van de persoon die hier met veel egards  begraven werd.  Onder de meest oostelijke heuvel werd immers een langwerpige gouden kubusje ontdekt met de vermelding M(arcus) Probius Burrus. Hij is daardoor de oudste met naam gekende  inwoner van Tienen.  Uit het feit dat Marcus Probius Burrus de tria nomina droeg, mogen wij opmaken dat hij het Romeinse burgerrecht bezat. De voornaam Marcus was een zeer populaire voornaam in het Rome van toen. De naam Probius is een vervorming van de voornaam Probus.  Burrus  betekent dan weer letterlijk ‘de roodharige’, een verwijzing naar de Gallische of Keltische origine van deze persoon.  Letterlijk vertaald betekent dit dus de roodharige Marcus, uit het geslacht van Probus.

Wellicht was het geslacht van Probus een zeer oude en belangrijke lokale familie, die vlak na de komst van de Romeinen banden met de veroveraars aanknoopte. De vader of de grootvader van Marcus maakte misschien zelfs deel uit van de raad van plaatselijke gezagdragers die aan de basis lagen van de stichting van de vicus. Marcus Probius Burrus was vermoedelijk zelf ook lid van de ordo decurronum, een raad samengesteld uit leden van de lokale aristocratie die de vicus  bestuurde en die ook de openbare werken financierden.  We vermoeden dat hij onder een van de tumuli begraven ligt, maar we weten niet juist onder welke. De twee uiterste heuvels bevatten immers grafkamers met crematieresten. De in 1813 uitgevoerde opgraving van de  middelste tumulus leverde alleen de resten van een houten paal op. De functie van deze paal is niet duidelijk. Mogelijk was dit de fundering van het beeld van de overledene. 

De inhoud van de meest westelijke tumulus verwijst  expliciet naar de Romeinse connecties van de opdrachtgever en sluit de aanwezigheid van een tweede bijzetting niet uit. Deze tumulus bevatte immers een reeks zeer opmerkelijke grafgiften die met de meeste zorg waren samengebracht. Het meest waardevolle stuk was een camee met de beeltenis van de jonge Octavianus, de latere keizer Augustus. De in goud vervatte camee uit sardonyx  is trouwens de grootste die in een Belgische archeologische context werd teruggevonden. Het stuk dateert uit de beginperiode van het Romeinse keizerrijk en was duidelijk een oud erfstuk dat twee eeuwen later in het graf werd bijgezet.

Het tweede juweel was een opengewerkte gouden verlovingsring met als opschrift CONCORDI(AE) COMMUN(I), wat in het Nederlands zoveel als ‘in eensgezinde gemeenschap’ betekent. In de Romeinse traditie werden verlovingsringen alleen door vrouwen gedragen. De ring werd dus waarschijnlijk door Marcus Probius Burrus aan zijn toekomstige bruid geschonken. De juwelen verwijzen naar de belangrijke functie die de familie binnen de Romeinse samenleving vervulde.

 

Maar er is meer: bij de opgravingen van 1892 werden in deze heuvel ook onderdelen van een  fraaie Romeinse wagen en paardentuig aangetroffen. De gewoonte om wagens en paarden in het graf mee te geven, duidt dan weer op een oud Gallisch gebruik uit de ijzertijd.

Herbruikt familiegraf?

De resultaten van het archeologisch onderzoek van 2009 bevestigen het vermoeden dat de site van de tumuli van Grimde ouder is dan aanvankelijk gedacht.

Onder de westelijke en de centrale tumulus kwam namelijk een grote rechthoekige gracht met afgeronde hoeken tevoorschijn. Het betrof de randstructuur van een monumentaal graf of zogenaamd ‘langbed’ uit de overgangsperiode tussen de late bronstijd en de vroegere ijzertijd (omstreeks 800 voor Chr.).

Op deze plaats heeft dus ooit een prehistorische grafheuvel gestaan.  Waarschijnlijk wou Marcus Probius Burrus met de constructie van het nieuwe monument zijn eeuwenoude band met de eerder begraven persoon of personen benadrukken. Vaak werden de beenderen van de voorouders trouwens in het nieuwe graf bijgezet. Dit kan echter niet meer geverifieerd worden omdat  het 19de-eeuwse onderzoek van de crematieresten niet accuraat genoeg werd uitgevoerd.

 

In de mogelijke resten van de omheiningsgracht werd tijdens dezelfde opgravingscampagne een graf ontdekt dat door middel van de radiokoolstofmethode (C14-methode) in de laat Merovingische en de vroege Karolingische periode (7de-8ste eeuw) kan gesitueerd worden.

In deze periode werd de macht van de Merovingische koningen geleidelijk overgeheveld naar de dynastie van de hofmeiers, de zogenaamde Pepiniden. Zij waren de grondleggers van de dynastie van de Karolingen met Karel de Grote als beroemdste vertegenwoordiger. Het ontdekte graf bevatte een slecht bewaard skelet met op het bekken een D-vormige onversierde metalen gesp.

Dit wijst erop dat de persoon gekleed was. De afwezigheid van sporen van een houten kist laat ons vermoeden dat het lichaam in een doek gewikkeld werd bijgezet. Over de identiteit van deze persoon weten we voorlopig niets.

Als op deze plaats nog meer van deze graven worden ontdekt, zou dit de interpretatie van dit grafcomplex en de geschiedenis van Grimde een heel andere richting kunnen uitduwen.

Unieke begraafplaats

In de nadagen van de ‘Monumentenstrijd’ van 2006-2007 vatte de stad Tienen het plan op om de drie Gallo-Romeinse tumuli van Grimde te herwaarderen. De stad trok een behoorlijk budget uit om het eeuwenoude monument te herwaarderen. Ook het prijzengeld dat de stad door zijn deelname aan de Monumentenstrijd in de wacht sleepte, kwam goed van pas.

De werken werden  voorafgegaan  door een archeologisch onderzoek. In opdracht van het Agentschap voor Onroerend Erfgoed voerde RAAP Archeologisch Adviesbureau in het voorjaar en de zomer van 2009 een studieopdracht uit voor de archeologische evaluatie en de waardering van de tumuli. Het proefsleuvenonderzoek leidde tot de ontdekking van het ‘langbedgraf’ en het inhumatiegraf uit de vroege middeleeuwen. Deze nieuwe  inzichten laten ons toe om het verhaal dat we tot nu toe kennen te vervolledigen en te nuanceren, maar er is nog werk voor de winkel.

Tiense trots

De tumuli van Grimde, in de volksmond ook wel ‘tommen’ genoemd, werden bij het begin van de 2de eeuw na Chr. opgericht. 

Zij  vormden een onderdeel van een monumentaal grafmonument met omheinde tuin. Zulke graftuinen werden meestal  via een symmetrisch grondplan aangelegd. De tuin bestond uit rijen fruitbomen en bloembedden met rozen en viooltjes die met altijdgroene gesnoeide hagen omzoomd waren. Wandelpaden doorkruisten de tuin en nodigden bezoekers uit om langs te komen. De opbrengst van de fruitbomen, in onze streken waren dat vooral perenbomen en pruimelaars, stond ter beschikking van de bezoekers die ze als grafoffers konden gebruiken.  Recent geofysisch onderzoek leverde sporen op van wat ooit een muurtje kan geweest zijn. Dit staaft het vermoeden dat de heuvellichamen door een cirkelvormig laag muurtje waren omgeven.

In de zomer van 2006 werden de tumuli door een vakjury geselecteerd voor deelname aan het Canvasprogramma ‘Monumentenstrijd’. Deze strijd zou de Tiense bevolking een half jaar in de ban houden. De gepassioneerde manier waarop de stemrondes verliepen, weerspiegelde de intense verbondenheid van de plaatselijke bevolking met wat toen spottend de drie ‘molshopen’ werd genoemd. Het Tiense monument werd uiteindelijk vijfde in de finaleronde.

Monument van nationaal belang

Door hun grote historische, monumentale en landschappelijke waarde werden de drie Romeinse grafheuvels van Grimde (Tienen) op 1 maart 1978 als monument en landschapbeschermd.  Na de opgravingen van 1892 werd de inhoud van de tumuli door het Tiense Weldadigheidsbureel, dat eigenaar was,  te koop aangeboden. Ook de heuvels gingen onder de hamer. De dreiging van het Weldadigheidsbureel om de tumuli aan de meestbiedende te verkopen en ze te laten afgraven voor baksteenwinning, leverde het beoogde resultaat. De gouverneur van de provincie Brabant schoot in actie en deed een bod in naam van de Belgische Staat. Dit werd door het bestuur van het bureel afgewimpeld. Na wat over en weer gepraat werd uiteindelijk een akkoord bereikt. Op 1 februari 1897 keurde het Bureel de verkoop goed. In 2007 toonde de Belgische Staat toonde zich bereid om de stad Tienen een recht van erfpacht te verlenen. De overeenkomst werd op 31 mei 2007 door de gemeenteraad goedgekeurd.

Het  onderzoek van het Archeologisch Adviesbureau RAAP bevestigde  het vroegere vermoeden dat de onmiddellijke omgeving van de tumuli nog waardevolle archeologische resten bevat. Om deze reden  werd de zone als behoudswaardig gemarkeerd.  De drie tumuli werden vervolgens bij ministerieel besluit van 6 november 2012 als archeologische zone beschermd. Hierdoor kreeg de site een drievoudige bescherming, wat vrij uniek is in Vlaanderen.

Rustgevend park

In 2012-2013 kende het agentschap aan de stad Tienen een ZEN-premie toe voor het kappen van de bomen, het afdekken van de erosiegeulen en het afsluiten van de heuvels voor het publiek.  In 2015 stelde ontwerpbureau Pauwels bvba in opdracht van de stad het landschapsbeheersplan op. Hierdoor kan de stad gedurende 27 jaar aanspraak maken op subsidies voor het onderhoud van het terrein. Tijdens de tweede helft van 2016 kreeg de concrete uitvoering vorm. Eerder waren al de aanpalende terreinen van KVK Tienen verworven. De bomen werden verwijderd en de stabiliteit van de heuvels werd verbeterd. Jarenlang waren zij immers het geliefde speelterrein voor kinderen en volwassenen en dat had zijn sporen nagelaten. Het opkopen en het afbreken van het voorliggende Q8 tankstation maakte het eeuwenoude monument opnieuw zichtbaar van op de Sint-Truidensesteenweg.

Het terrein is nu een rustgevend open park met wandelpaden. Een inheemse bloemenweide moet de zichtbaarheid op de eeuwenoude heuvels vergroten. De hoofdtoegang ligt langs de Sint-Truidensesteenweg waar bezoekers via een infobord wegwijs gemaakt worden. Hier is ook een fietsstalling voorzien en zijn er picknicktafels. Ook op andere plaatsen in het park zijn uitkijkplatforms met infoborden geplaatst. De drie tumuli zijn ook verbonden met de Gallo-Romeinse fietsroute.

Een roemrijk verleden

In de Romeinse tijd  was de vicus van Tienen een belangrijk economisch centrum, dat door een netwerk van Romeinse wegen of heirbanen met andere vici en de belangrijkste villadomeinen uit de omgeving was verbonden. 

De vicus Tienen

De vicus kwam tot stand achter het huidige station van Tienen, op het plateau aan de top  van de Wijngaardberg.  Aanvankelijk was het een statio of mansio, een halte gelegen op  het kruispunt van wegen, waar Romeinse ambtenaren en reizende handelaars konden verpozen en handel drijven. Het eerste ‘baandorp’ kreeg vorm onder het bewind van keizer Augustus, vermoedelijk zelfs in het eerste decennium na Chr. Bij opgravingen werd aan de zuidwestelijke rand een omgracht complex aangetroffen dat ruimte bood voor de ontvangst van grote groepen personen. Vermoedelijk had het een ceremonieel karakter. In dezelfde periode werd ook het grote grafveld aangelegd. De aanleg van publieke voorzieningen werd meestal door een raad van vooraanstaande inwoners beslist en gebeurde in overleg met de Romeinse overheid. De nederzetting zelf was toen nog eerder bescheiden en  bestond uit eenvoudige inheemse boerderijen. Later groeide het dorp uit tot een vicus met kleinstedelijke allures. Hier woonden pottenbakkers, bronsgieters, glasblazers en andere ambachtslieden die hun goederen op de plaatselijke markt verhandelden. Vooral de pottenbakkersindustrie werd erg belangrijk. 

Het villalandschap rond Tienen

Daarnaast fungeerde de vicus als marktplaats voor de landbouwoverschotten uit de omgeving. In de vicus werden ook de producten van de landbouw verwerkt. Dierenhuiden kwamen in de leerlooierijen terecht en in andere werkplaatsen bewerkte men de dierenbeenderen. De rijke landbouwstreek rond de vicus was immers bezaaid met landelijke nederzettingen waar zowel aan akkerbouw als veeteelt werd gedaan.  Naast de inheemse boerderijen, die voornamelijk zelfvoorzienend waren, ontwikkelden zich de grote villadomeinen waar een zo groot mogelijke productie werd nagestreefd.  De eigenaars van deze hereboerderijen waren meestal welstellende burgers. Soms waren het oudgedienden uit het Romeinse leger die naar Romeinse gewoonte voor bewezen diensten een stuk landbouwgrond toegewezen kregen, maar er waren ook families van lokale origine die zich als grootgrondbezitter manifesteerden.  Via de plaatselijke markt en het uitgestrekte Romeinse wegennet kwamen hun opbrengsten in de rest van het Rijk terecht, waar ze onder meer dienden om de Romeinse legioenen te voeden.   

Gemaakt om te imponeren

De belangrijkste inwoners van de vicus en sommige van de rijke villa-eigenaren  bezaten een hoge status die weerspiegeld werd in de manier waarop ze begraven werden. Alleen de allerbelangrijksten werden onder een tumulus bijgezet. De prestigieuze grafmonumenten bevonden zich meestal  aan de rand van een weg zodat de voorbijgangers hun grandeur konden bewonderen en de overledene konden gedenken. Oorspronkelijk waren er in en rond Tienen minstens dertig zulke grafheuvels, de meeste in groepjes van drie.  Hun bestaan is nog alleen uit archiefteksten gekend.  In de loop der eeuwen zijn de heuvels door natuurlijke erosie, door landbouw of door andere menselijke activiteiten verdwenen.  In de loop van de 20ste eeuw werden de grafkamers van twee van de verdwenen tumuli blootgelegd. Hun inhoud bevindt zich nu, goed gedocumenteerd, in museum ‘het Toreke’. De drie tumuli van  Grimde zijn de laatste bovengrondse getuigen van het roemrijke Romeinse verleden van de stad.

Verstoring van het landschap

In de loop van de eeuwen hadden de heuvels en hun directe omgeving sterk te lijden van allerhande menselijke ingrepen die het uitzicht en waarschijnlijk ook de ondergrond verstoorden.  Zo is er niet bekend in hoever het terrein afgegraven werd voor de winning van bakstenen. Ook het langdurig gebruik als akkerland heeft veel archeologische resten doen verdwijnen. Anderzijds heeft de erosie ook voor de bescherming van archeologische resten die onder een laag colluvium werden afgedekt.

Omstreeks het begin van de 20e eeuw werd ernstige schade aangebracht door de aanleg van  een luchtspoorbaan. De 'telefrikskes', zoals de installatie in de volksmond heette, zou in gebruik blijven tot aan de periode van de Tweede Wereldoorlog en diende voor de aanvoer van bieten en steenkool. Er werd ook een spoorlijn aangelegd die het bietenplein van de Tiense Suikerraffinaderij met het station van Grimde verbond. Zowel bij de aanleg als de afbraak van de rails heeft waarschijnlijk veel grondverzet plaatsgevonden. In  de 20ste eeuw werd ook nog een jeugdlokaal opgetrokken en is een asfaltspeelplaats aangelegd.

Welke sporen zijn er hier van nog zichtbaar?

Onze-Lieve-Vrouw ten steen

Het eeuwenoude bedevaartsoord van Onze-Lieve-Vrouw ten Steen behoorde tot een leprozerie voor mannen (gesticht in 1325). Op deze plaats werd vroeger alleen de Heilige Maurus aanroepen tegen zware hoofdpijn en voor de heling van gebroken ledematen. In de 17de eeuw kwam hier de devotie voor O.-L.-Vrouw  ten Steen bij. Het financieel beheer van deze kapel was Tijdens het Ancien Régime was het financieel beheer van de kapel in handen van de proostbroeders van St-Maurus, een collectief bestaande uit dertien welstellende Tiense burgers.

De Openbare Stapelhuizen of Entrepôt public

De Openbare Stapelhuizen werden in 1896  opgericht als suikeropslagplaats. De stapelhuizen omvatten een groot magazijn en een bureelruimte en beschikten over een rechtstreekse aansluiting op het spoorwegennet. De stapelhuizen vormden niet alleen een oplossing voor het stockeringsprobleem van de Tiense Suikerraffinaderij. Zij boden ook voordelen aan de plaatselijke handel en nijverheid en vormden een nieuwe bron van inkomsten voor de stadskas.

Citrique belge

De Tiense ingenieurs  Alphonse Cappuyns en Arsène Smeets ontwikkelden een unieke methode om uit het restproduct van suikerbieten citroenzuur te fermenteren. In 1919 werd de Produits Organiques de Tirlemont in het leven geroepen met de bedoeling om het procedé te industrialiseren. h In 1929 werd La Citrique Belge gesticht, een bedrijf dat uitgroeide tot de wereldtop.

De drie tumuli

De tumuli waren eeuwenlang onderhevig aan natuurlijke erosie. We mogen veronderstellen dat ze vroeger veel hoger waren. De heuvellichamen en de directe omgeving hadden ook te lijden van allerhande menselijke ingrepen die het uitzicht en de ondergrond sterk verstoorden.

Oude Sint-Pieterskerk (Necropolis)

Grimde speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. De huidige Necropolis is hiervan een prominente getuige. Het is een vroeg 13de-eeuwse gebouwtje met transeptarmen uit de 15de eeuw. Dit was de oorspronkelijke parochiekerk van Grimde.  Tussen 22 maart en 3 juni 1915 werden in de ruïnes van de vervallen kerk 145 gesneuvelden van de veldslagen van St.-Margriete-Houtem en Grimde begraven.  Momenteel liggen hier nog 140 gesneuvelde Belgische soldaten.

Lintbebouwing langs de nieuwe St.-Truidensesteenweg

Tijdens het bewind van de Oostenrijkse Habsburgers werd het wegennet verbeterd. De aanleg van de weg van Leuven-Tienen- St.-Truiden in 1713 hoorde hierbij.  Snel ontwikkelde zich hierrond de typische lintbebouwing en werden de drie tumuli volledig ingekapseld binnen het weefsel van het gehucht Grimde.

Nieuwe Sint-Petrus-en-Pauluskerk

Vlak bij de vroegere Maastrichtse buitenpoort werd eind 19de eeuw een nieuwe parochiekerk opgetrokken. Dit gebeurde ter vervanging van de vervallen St.-Pieterskerk in de Pastorijstraat. De bouw werd aangevat in 1880 en eindigde in 1882. Het gebouw werd ontworpen door architect Samyn uit Brussel in een opmerkelijke neoromaanse stijl. Als prominent bouwmateriaal gebruikte hij de voor de streek ongebruikelijke  ijzerzandsteen.

Tiense Suikerraffinaderij

In 1849 associeerde de firma Vinckenbosch et Cie zich met de in 1836 gestichte suikerfabriek annex raffinaderij van vanden Berghe de Binckum. Deze vestiging vormde de basis van wat later de Naamloze Vennootschap Tiense Suikerraffinaderijen zou worden. De Tiense Suikerraffinaderij is een gevestigde waarde in het Belgische industriële landschap en een bedrijf met internationale weerklank.

De toekomst

Na de ontdekking en het gefundeerde onderzoek van de tumulus van Grijpen, waarvan er zich in museum ‘het Toreke’ een reconstructie bevindt, kwamen veel onbeantwoorde vragen naar boven.  Beperkt archeologisch onderzoek blijft nog steeds mogelijk. Door het trekken van dwarssleuven rond de heuvellichamen zou men immers een deel van de interne structuur van de tumuli kunnen zichtbaar maken. Het nemen van grondmonsters uit de verschillende lagen van de heuvel kan trouwens informatie opleveren over de vroegste begroeiing waardoor men met meer accuraatheid het tijdsinterval zou kunnen berekenen waarbinnen de heuvels werden opgeworpen. Bijkomend onderzoek zou ook de mogelijkheid kunnen bieden om de oude opgravingsgalerijen te lokaliseren. Ook de greppel, die vermoedelijk de grens vormde van het oude tumuluscomplex, en de sporen van eventuele muurtjes rond de heuvels dienen verder onderzocht te worden.  En natuurlijk moet bij toekomstig archeologisch onderzoek gezocht worden naar de aanwezigheid van meerdere  langbedden en vroegmiddeleeuwse graven.  Uitgaande van de nieuwe bevinden dringt zich trouwens ook nieuw historisch onderzoek op naar de vroege eigendomsrechten van het tumulusdomein. 

Contact